24 – 36 maanden

  • Wandelen, lopen, springen, dansen, tegen een bal trappen en ingewikkelde handelingen nabootsen.
  • Ronddraaien en schommelen.
  • Op één been springen, met een beetje hulp.
  • Tonen of hij links- of rechtshandig is.
  • Een voorkeur hebben om de dingen op zijn manier te doen.
  • Gevoelens zoals vreugde en woede heel expliciet gaan tonen.
  • Nog vaker ‘nee’ gaan zeggen.
  • De dingen benoemen door ernaar te wijzen.
  • Met andere kindjes gaan spelen, hoewel hij niet graag speelgoed deelt.
  • Op dingen gaan klimmen.
  • Op zijn tenen en achterwaarts lopen.
  • Op een kleine driewieler rijden!
  • Overdag beginnen zindelijk te worden!
  • Zich alleen gaan aan- en uitkleden.
  • Eenvoudige instructies begrijpen en verschillende woorden gaan combineren.

Meer Tips

Taalontwikkeling

2 jaar / 24 maanden : Als een kind 2 jaar is, kunnen anderen ongeveer de helft van wat het kind zegt verstaan.

Je kind begrijpt nu vele woorden, zonder dat je daar nog verdere aanwijzingen bij geeft. Je hoeft bijvoorbeeld niet meer te wijzen om je boodschap duidelijk te maken. Ook eenvoudige opdrachten worden nu begrepen, zoals ‘geef de bal maar aan het kindje’.

Op eenvoudige vragen kan je kind nu adequaat reageren. Bijvoorbeeld op ‘waar is je bal?’, ‘waar is de olifant?’ en ‘wat zegt de poes?’.

Je kunt nu korte gesprekjes met je kind voeren, waarin je informatie met elkaar uitwisselt. Als jullie samen spelen kan hij zelf nieuwe informatie geven, zoals bij het blokkenspel. Als ouder wil je je kind complimenteren. Dus zeg je “Wat een mooie toren, Sam!”, waarop je kind kan zeggen: “Groot!”

3 jaar / 36 maanden : In het derde levensjaar gebruikt je kind de taal om gesprekjes te voeren en van alles te leren.

Hij spreekt steeds meer in zinnen van drie, vier en vijf woorden. De eerste drie-woordzinnen zijn vaak combinaties van twee twee-woordzinnen: ‘mama auto’ en ‘mama rijden’ wordt ‘mama auto rijden’. Ook kan je kind iets toevoegen aan een bestaande twee-woordzin, zoals ‘is olifant’ waarvan hij nu ‘is grote olifant’ maakt.

De zinnen worden grammaticaal juister. Je kind leert werkwoorden vervoegen, zoals “ik ben gevallen” of “dat heb ik gemaakt”. De eerste voornaamwoorden (ik, jij, hij) verschijnen.
In gesprek met je kind hoef je nu over jezelf niet meer te praten met je eigen naam, bijvoorbeeld ‘mama komt zo’, maar je kunt zeggen ‘ik kom zo’.

Ook leert je kind lidwoorden (vooral ‘de’) en meervouden te gebruiken, zoals ‘auto’s’, maar ook ‘koeies’.

Het besef van tijd ontstaat, waardoor je kind taal gaat gebruiken om buiten het hier-en-nu te spreken, zoals ‘morgen’ en ‘straks’ of ‘Tot de vorige keer!’. Deze tijdsaanduidingen worden nog ‘ruim’ gebruikt. De gebeurtenis van ‘gisteren’ kan net zo goed een week geleden plaats hebben gevonden.

Nu kan je kind ook gevoelens beschrijven, een belangrijke ontwikkeling. Ook kan hij vertellen ‘waar’ iets is, bijvoorbeeld “bij de bakker”, “in de speeltuin”of “in de badkamer”.

Dit zijn voorbeelden dat je kind nog volop oefent met alle nieuwe woorden en taalregeltjes, waardoor hij soms fouten maakt. Deze fouten laten echter zien dat je kind op zoek is naar algemene taalregels. Daardoor kan het lijken alsof hij meer fouten maakt dan eerst. Dat is nodig om deze regels écht te gaan beheersen.

Gesprekken duren nu langer. Je kind kan (met jouw hulp) al iets langer over één onderwerp praten. Hij begint korte verhalen te vertellen. Maar deze zijn nog moeilijk te volgen, omdat ze vaak nog onsamenhangend zijn. Door hem vragen te stellen (Wát was er omgevallen? Wíe had de limonade omgestoten? Wat gebeurde er toen?) kun je je kind helpen om zijn boodschap toch over te brengen.

Als je kind drie jaar is begrijpt hij veel woorden zoals ‘speelgoed’, ‘dieren’, maar ook eigenschappen, zoals in-uit, groot-klein, schoon-vies en nat-droog.
Ook weet hij wat ‘onder’ en ‘boven’ is. Je kind snapt gewone, niet ingewikkelde zinnen. Op simpele vragen zoals ‘Wat ben je aan het doen?’ kan hij antwoord geven.

Hij kan eenvoudige aanwijzingen en tweeledige opdrachten opvolgen, zoals ‘pak je pyjama en trek hem aan’. ‘Pak je beker en breng hem naar de keuken’, begint je kind nu goed te leren. Eenvoudige verhaaltjes uit een boek begrijpt hij ook.

sidebar